Dienstenrichtlijn

Dienstenrichtlijn


Op 28 december 2006 is de Dienstenrichtlijn (Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 12 december betreffende diensten op de interne markt) van kracht geworden. Doel van de Dienstenrichtlijn is het vrije verkeer van diensten tussen de lidstaten en de vrijheid van vestiging van dienstverrichters te bevorderen en tegelijkertijd een hoge kwaliteit van de diensten te waarborgen. Onderdeel van de implementatie van de Dienstenrichtlijn, die een omvangrijk pakket aan wet- en regelgeving, administratieve handelingen en feitelijk handelen heeft vereist, vormen de inmiddels in werking getreden Dienstenwet (Stb. 2009, 505) en de Aanpassingswet Dienstenrichtlijn (Stb. 2002, 616).


Op grond van de Dienstenwet zijn 6:230a-230f in het Burgerlijk Wetboek opgenomen waarin is geregeld welke informatie een dienstverrichter aan zijn afnemers moet verstrekken. De bepalingen zijn in beginsel op alle diensten van een dienstverrichter die in een lidstaat is gevestigd van toepassing, met uitzondering van o.a. financiële dienstverlening, elektronische communicatiediensten, vervoersdiensten, diensten van uitzendbureaus, diensten van de gezondheidszorg. Dienst is gedefinieerd als een economische activiteit, anders dan in loondienst, die gewoonlijk tegen vergoeding geschiedt.


In art. 6:230b is opgenomen welke informatie de dienstverrichter aan de afnemer ter beschikking dient te stellen. Krachtens art. 6:230b onder 6 is de dienstverrichter gehouden zijn algemene voorwaarden aan de afnemer ter beschikking te stellen. Krachtens art. 230c kan de dienstverrichter kiezen op welke wijze hij de informatie - en aldus ook de algemene voorwaarden - ter beschikking stelt, waarbij art. 6:230c onder 3 ook de mogelijkheid biedt om de informatie “gemakkelijk elektronisch op een door de dienstverrichter meegedeeld adres" te verstrekken. Dit houdt in dat een dienstverrichter ook ingeval van een niet langs elektronische weg gesloten overeenkomst de algemene voorwaarden ter beschikking mag stellen door naar een website te verwijzen.


Voorts is in art. 6:230e bepaald dat de informatie, indien geen schriftelijke overeenkomst is gesloten, uiterlijk vóór de verstrekking van de dienst moet worden meegedeeld of beschikbaar gesteld. Artikel 6:230e wijkt derhalve af van art. 6:234 betreffende de informatieplicht (zie hierover T.H.M. van Wechem en J.H.M. Spanjaard, Bevoegdheid, vertegenwoordiging en informatieplicht: bakens worden verzet; in; Contracteren 2010, nr. 4, blz. 149). Na Kamervragen over de verhouding tussen art. 6:234 en art. 6:230e heeft de Minister echter opgemerkt, dat er geen sprake is van tegenstrijdigheid, maar van een samenloop van regelingen ter bescherming van de consument. Volgens de minister behelst art. 6:234 een meer generieke regeling die voor alle overeenkomsten geldt en niet slechts ziet op dienstverlening. Volgens hem is aan de informatieplicht niet allen voldaan als overeenkomstig art. 6:234 wordt gehandeld, maar ook als overeenkomstig de artt.6:230a tot en met 6:230e wordt gehandeld (zie Kamerstukken II, 31579, nr. 3, blz. 18-19.) Wel werd het vervolgens noodzakelijk geacht om art. 6:234 in dier voege te wijzigen dat expliciet wordt vermeld dat een redelijke mogelijkheid tot kennisneming is geboden indien de voorwaarden op één in art. 6:230c voorziene wijze zijn verstrekt.


Deze wijzing van art. 6:234 is door de wijzing van art. 6:234 ten gevolge van de op 1 juli 2010 in werking getreden Wet schriftelijkheid en elektronisch verkeer van 20 februari 2010 (Stb. 2010, 222) "weggevallen" en het is onduidelijk hoe zich de bepalingen van de artt. 6:230b tot en met 6:230e tot art. 6:234 zich verhouden. De Staatsecretaris van Veiligheid en Justitie heeft echter bij brief van 4 januari 2011 aan de Eerste Kamer meegedeeld dat deze omissie in een nieuw wetsvoorstel binnenkort zal worden hersteld (Kamerstukken I, 31358, G, blz. 3) (zie ok onder kopje Langs elektronische weg ter hand stellen)

Copyright © 2014, Berkeley Bridge